Fioretti College Veghel

Woordenschat H5 - Overdrijving en ironie

Overdrijving en ironie
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Overdrijving en ironie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je leert een overdrijving en ironie herkennen en begrijpen.

Slide 2 - Tekstslide

Ironie

Ironie is eigenlijk milde spot. Je wilt mensen er niet met opzet mee kwetsen.


De schrijver zegt iets op een manier waardoor de lezer weet dat het niet serieus bedoeld is. Vaak zegt hij dan het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk bedoelt.

"Wat een heerlijk weer!" (het regent)



Slide 3 - Tekstslide

Overdrijving
Bij een overdrijving wordt iets op een overdreven manier uitgedrukt. De schrijver laat iets extra opvallen door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is.

Je zegt: 'Hij heeft dat al 10.000 keer gezegd';
Je bedoelt dat hij dat al meerdere malen heeft gezegd.

Slide 4 - Tekstslide

Ik word doodmoe van dat gezeur van jou.
A
ironie
B
overdrijving

Slide 5 - Quizvraag

Het is toetsweek, dus de leerlingen verzuipen in het leerwerk.
A
Ironie
B
Overdrijving

Slide 6 - Quizvraag

Fijn, die moddersporen op de zojuist gedweilde vloer.
A
ironie
B
overdrijving

Slide 7 - Quizvraag


Ik word helemaal gek van jou!
A
ironie
B
overdrijving

Slide 8 - Quizvraag

Kunnen we snel eten? Ik sterf van de honger.
A
ironie
B
overdrijving

Slide 9 - Quizvraag


'Wat een goede hulp ben jij!’, zei de moeder, toen haar zoontje de emmer met sop omgooide.
A
ironie
B
overdrijving

Slide 10 - Quizvraag

Een 3 voor je toets Engels, dat heb je weer fantastisch goed voorbereid
A
ironie
B
overdrijving

Slide 11 - Quizvraag


"Die film duurt een eeuwigheid!"
A
ironie
B
overdrijving

Slide 12 - Quizvraag


'Goed gedaan, hoor! Je bent voor de derde keer deze week te laat!'
A
ironie
B
overdrijving

Slide 13 - Quizvraag

'Je kletst me de oren van het hoofd!'
(tegen iemand die weinig zegt)
A
ironie
B
overdrijving

Slide 14 - Quizvraag

Lekker dan, ik ben mijn fietssleutel kwijt.
A
ironie
B
overdrijving

Slide 15 - Quizvraag



Bastiaans achtertuin is niet veel groter dan een postzegel.
A
ironie
B
overdrijving

Slide 16 - Quizvraag

Wat hoeft geen overdrijving te zijn?
A
De dag duurde zo lang dat ik in slaap viel
B
Het was een eindeloos durende dag
C
Het was een doodsaaie dag

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een overdrijving?
A
iets wat extra opvalt door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is.
B
iets wat heel geweldig of juist afschuwelijk is minder erg te maken of af te zwakken.

Slide 18 - Quizvraag

Geef zelf een voorbeeld van een overdrijving.

Slide 19 - Open vraag

OPDRACHT
Maak opdracht 1 (+2) op blz. 121
of digitaal hoofdstuk 5 > woordenschat

Slide 20 - Tekstslide